Interview met Kristof Van Gestel - januari 2020



Hoe start je met een Collectieve Collectie?


Iedereen heeft thuis wel dingen liggen die nergens meer voor dienen. Voor de Collectieve Collectie heb ik telkens opnieuw gevraagd of mensen deze dingen willen inleveren. Let wel: het gaat niet om rommel! Het gaat om volwaardige objecten. Dingen waar je iets van vindt. Je vindt het mooi, lelijk, het roept een herin­nering op, … Daarom vraag ik bij het inleveren om naast het ob­ject dat geschonken wordt ook nog om een waardering in woorden te geven. Zo ontstaan eigenlijk twee parallelle collecties; enerzijds een verzameling zwerfgoed en ander­zijds beschrijvingen in woorden. De objecten die binnen­komen variëren van dingen met echt een persoonlijk verhaal tot dertien in een dozijn. Sommige mensen kochten wat op de rommelmarkt om toch maar iets bij te kunnen dragen. Twee asielzoekers doneerden de riem die rond hun koffer zat.

Zwerfgoed? Nooit van gehoord!


Het project wil stilstaan bij de massagoederen waarmee we ons in de hedendaagse wereld omringen en wat ze betekenen voor ons. Sinds de industriële revolutie worden in steeds grotere hoeveelheden dingen vervaardigd. Hierop draait ons economisch groeimodel. Door marketing en slimme lifestyle campagnes geraken we overtuigd van de noodzaak van de aankoop ervan. Zo overspoelen deze dingen onze wereld. Als ze ons niet meer dienen danken we ze af. Dan spreken we van zwerfgoed. Het is niet zo canoniek als het echte erfgoed, maar toch vertelt het veel over onze samenleving en daardoor ook over onszelf! Vandaag bevinden we ons op een omslagpunt. In plaats van nog meer objecten te ontwerpen ontwikkelen social designers strategieën om met dit teveel aan zwerfgoed om te gaan. Ook erfgoedmusea, die historisch gezien hun verhaal vertellen aan de hand van de objecten in hun collectie, gaan op zoek naar manieren om de toestroom aan dingen in hun beheer binnen te perken te houden.

Dit project wil die afgedankte dingen opnieuw tot leven wekken?


De Collectieve Collectie is een gebruiks­collectie, dit wil zeggen dat we de objecten actief inzetten in workshops en creatieve processen. Maar eerder dan over recyclage gaat het project over bewustwording van onze relaties tot deze dingen. Het gaat over de mensen die kiezen, doneren, benoemen, ordenen, (her)gebruiken en waarderen. Over de drijfveren en de criteria die ze daarbij hanteren. En de hiërarchiën die zo ontstaan.

Welke bewuste relaties ontwikkelen jullie zoal?


De hele collectie zit opgeborgen in gekleurde kratten. Vaak kijken we eerst welke objecten er aanwezig zijn. Vervolgens plaatsen we enkele gekozen objecten op de grond in de ruimte. Dit geeft aanleiding tot reflectie op deze specifieke persoonlijke keuze. Als we deze objecten­eilandjes met nog meer objecten verbinden groeit er een collectief landschap van schikkingen. Het is dan de veel­heid aan dingen die ons overvalt. Of de chaos van hun aanwezigheid die ons stoort, intrigeert of zelfs intimideert. Het wordt alleszins duidelijk dat de dingen die ons dage­lijks omringen ons niet onverschillig laten. Soms ervaren deelnemers deze afgedankte dingen als afstotend, soms ontstaat uit de herkenning een vorm van empathie.

Deze dingen verbinden ons ook; allemaal hebben we er een huis vol van.


Het verzamelen en vergaren van objecten is een erg laagdrempelige en wijdverspreide activiteit. Door de verhalen van de ervaringen van anderen te horen, kunnen we ons meer bewust worden van onze eigen conventionele denkkaders met betrekking tot objecten. Verschillende smaakoordelen of concepten van schoonheid bijvoorbeeld botsen wel eens met elkaar. Ze hangen vaak samen met onze afkomst en opvoeding. Ze zeggen alleszins iets over de sociaal gestructureerde manier waarop we met de wereld bezig zijn. De kunstenaar Luis Camnitzer (Duitsland, 1937) bracht me, in een bespreking van de taxonomieën van Giovanni Battista Piranesi (Italië, 1720-1778), bij de prikkelende gedachte dat het aanbrengen van ordeningen en het bepalen van criteria daartoe de basiselementen van een kunstwerk zijn. Hier ligt het basisconcept van het hele project.

Taal is daarbij ook belangrijk? 


Taal lijkt inderdaad ook een manier om de wereld te ordenen. Het is een raster dat we over de dingen heen leggen. Precies daarom werk ik ook met taal in de Collectieve Collectie. Op een laagdrempelige manier wil ik zo nadenken niet alleen over de relaties maar ook over de verhalen die een maatschappij maken tot wat ze is. En de woorden die we daarbij gebruiken. Er is bijvoorbeeld veel te doen over een Vlaamse canon. Dat is een constructie opgelegd door een politiek bewind. Het gaat over macht en hoe je daar mee omgaat, hoe je keuzes maakt en wat daarvan de gevolgen zijn voor wat je niet kiest. Er wordt een orde aangebracht in de werkelijkheid. Op den duur wordt dat een bril waardoor je naar de werkelijkheid kijkt. Ook hier worden, net als voor onze huiskamer, beslissin­g­en gemaakt welke objecten toegang krijgen, en meer nog, welke verhalen erover verteld zullen worden. Elke collectie is een constructie. Maar de verhalen die erover verteld worden zijn dat ook. Als je je daar niet bewust van bent, loop je het risico dat je wat je door je gekleurde bril bekijkt verwart met de werkelijkheid.

Wie werkt er mee aan het canon van de Collectieve Collectie?


Dat zijn vooral vrijwilligers. In deze ontwik­kelingsperiode werk ik vooral met bestaande klassen en groepen uit scholen en organisaties uit Turnhout, Herentals en Hoogstraten. Op de Bonte zondagen in de Warande is het anders, dan komen vooral individuele deelnemers meedoen. Voor mij is deze eerste fase van de Collectieve Collectie in de Warande een experimenteerfase. Zo ontstaan vanuit de werkmomenten die we samen organiseren rou­tines, praktijken en een beeld- en handelings­taal die ik hopelijk later in een vaster stramien kan gieten. De lei­d­raad daarbij is de vraag wat er als workshop werkt. Maar ook wat er als beeld werkt.

Naast objecten verzamel je dus ook praktijken?


Ik schik mijn bevindingen in een lijst met werkwoorden. Hieruit kan het proces van de hele Collectieve Collectie zich voltrekken. De keuze welke handelingen wanneer plaatsvinden wordt specifiek afgestemd op de doelgroep waarmee ik op dat ogenblik werk. Na de ontwikkelingsfase aangedreven vanuit de Warande, vindt een eerste stap van deze ontplooiing plaats in samen­werking met Erfgoed Noorderkempen en de Turnhoutse Musea in het Taxandriamuseum. Hier is het project nog beter op zijn plaats; het erfgoedmuseum is bij uitstek de plek waar nagedacht wordt over onze omgang met objecten. De vraag is hier voortdurend: ‘Welke objecten tonen we en welk verhaal zullen we daarbij vertellen?’


In hoeverre is de Collectieve Collectie een aanleiding om bijvoorbeeld over de huidige verzamel- en toonpraktijk van een erfgoedmuseum te reflecteren?


Het is interessant om te zien welke manieren van handelen we kunnen toepassen op de dingen als we onze dagelijkse functionele omgang ermee opzij zetten. Met de mensen van de dienst Vrije Tijd van Mekanders uit Turnhout ontstond bijvoorbeeld een sorteringsspel dat gebaseerd is op Rummikub, een spel dat ze daar voort­durend spelen. Onze variant heet: Van dezelfde soort. Door te sorteren ontdekken we de politiek van het cate­goriseren; hoe de dingen samenkomen, hoe arbitrair dat vaak gebeurt of hoe verschillend en persoonlijk we zijn in het toekennen van categorieën. Voor mij ligt precies in deze simpele activiteit een van de betekenissen van de Collectieve Collectie. Daar bevinden we ons op het snijvlak met de museumpraktijk. De canon die we te zien krijgen in een museum of het geschiedkundige verhaal dat verteld wordt in de geschiedenislessen is iets dat voortdurend opnieuw geijkt wordt. De dingen kunnen immers vanuit verschillende perspectieven bekeken worden. Volgens de Turkse auteur Orhan Pamuk bijvoorbeeld hebben we geen grote epische verhalen meer nodig, maar kleine per­soon­lijke wederwaardigheden. Hij heeft deze oefening zelf gemaakt door in Istanbul een museum met alledaagse objecten te installeren in een rijtjeshuis.

Naast het groeperen van objecten in categoriëen, zien we ook voorwerpen die verbonden zijn met touwtjes. Wat betekent dat?


Na het verkennen van de objecten en van verschillende vormen van categoriseren, experimenteren we met het maken van assemblages met de objecten. We gebruiken hierbij geen lijm, wel allerlei andere laagdrempelige verbindingstechnieken zoals timmeren, nieten, knopen, wikkelen, naaien, klemmen, … Onverwachte kennis met betrekking tot deze alledaagse technieken is in de groepen zelf aanwezig. Zo hebben enkele Afrikaanse vrouwen van de Basiseducatie merk­waardige bundels geknoopt. Ik moest daarbij aan sprokkel­hout denken. Daarnaast komen er ook specifiekere tech­nieken de Collectieve Collectie binnen, zoals bijvoorbeeld overgieten met gips bij de beeldhouwklas van de Academie Turnhout en ingieten in gips met de jongeren in IKO De Kunstacademie Hoogstraten. Of de expertise van gasten die ik uitnodig, bv. Yvonne Knevels die ons leert verbinden met wilgentakken of Anneleen Swillen die ons uitdaagt met praktijken vanuit hedendaags sieraad. Uit de workshops ontstaan abjecte objecten; dit zijn objecten die wel refereren aan materialen, vormen en technieken die we kennen, maar die er toch los van staan. Door be­staande objecten te combineren ontstaan zo vanuit de deelnemers – op een subjectieve manier – alternatieve ordes en hiërarchieën. 


Hoe collectief zijn deze assemblages?


De assemblages zijn vergaarbakken van handelingen en verhalen. Wat de ene deelnemer aanbiedt of laat liggen, pakt de ander verder op. Vanuit tussenge­bieden en ontmoetingen ontstaan weer nieuwe richtingen. Hier druist de praktijk van de Collectieve Collectie in tegen gangbare en romantische noties van individueel auteurschap. De meeste kunstwerken die we kennen worden geïdentifieerd met één enkele maker, of dat nu historisch klopt of niet. Vaak noemen de deelnemers dit collectieve aspect als één van de uitdagende maar ook opvallende eigenschappen van het project.


Waarom wordt er ook getekend?


Kunstenaar Hans Bossmann is uitgenodigd een eigen deelcollectie op te zetten binnen de Collectieve Collectie. Voor United Objects heeft hij dertig objecten van de Collectieve Collectie in lichtblauw geschilderd. Vervolgens gebruikt hij hen als ondergrond om ze samen met deelnemers met zwarte stiften met streepjes te betekenen. De verhalen die daarbij ontstaan horen ook bij zijn project. Pikant detail: Hans wil in het geval van deze deelcollectie het auteursrecht op de dingen die ontstaan duidelijk bepalen. Op die manier dwingt hij mij om daarover ook na te denken. Dat is interessant. Binnen de Collectieve Collectie ontstaan eigenlijk voort­durend deelverzamelingen. Ook met mijn eigen moeder en tantes bijvoorbeeld of met andere deelnemers zijn enkele specifieke deelpraktijken ontstaan. Met het cartonnagebedrijf Smurfit Kappa maakte ik bijvoor­beeld dozen waarin kinderen en jongeren hun eigen manier van ordenen kunnen verbeelden.

Is het te vroeg om te spreken van een definitieve methodiek?


Materiaal verzamelen, processen in het atelier opzetten, openstaan voor wat zich aandient, routines ontwikkelen, reflecteren, toeval en betekenis uitlokken, bijsturen waar nodig, … dit soort actief onderzoek en experiment vormt eigenlijk het hart van elke kunstpraktijk. Het grote verschil met een klassieke atelierpraktijk, en ook de uitdaging die ik natuurlijk zelf voortdurend provoceer, is dat hier de deelnemers steeds opnieuw de boel door elkaar gooien. En dat zullen ze blijven doen. 


Op welke manier ontstaan er in dit proces nieuwe betekenissen?


Deelnemers worden geconfronteerd met hun blik op zwerfgoed, maar ook op samenwerken en creativiteit. Er zal bij hen ervaring, reflectie en – mogelijkerwijs – verwondering ontstaan. Door actief deel te nemen aan een kunstpraktijk begrijpen ze beter op welke manieren creatieve processen te sturen zijn. Hierdoor kunnen kunst en erfgoed toegankelijker worden. Door de gangbare functionele omgang met dingen los te laten komen we in een gebied van spelen en improviseren. Ik zag ook deelnemers werktuigen gebruiken die ze nog nooit eerder gebruikt hadden. Daarbij ontstond zichtbaar plezier en toeëigening. 


En als kunstwerk? Wat betekent de Collectieve Collectie voor jou als kunstwerk?


Philippe Van Cauteren, directeur van S.M.A.K. in Gent, noemde Idiosyncratische Machine – een andere praktijk van mij – eerder al een therapeutisch model voor de kunstwereld. Dat slaat vooral op een andere om­gang met het publiek. Ik maak graag projecten waarin op een actieve ervaringsgerichte manier samen met het publiek betekenis ontstaat. Door het makerschap te delen onderzoek ik wat er dan vervolgens gebeurt met het nar­ratief over het werk, met de vorm, met het proces en met het auteurschap. Mijn rol verandert daarbij ook. Dat is voor mij de oefening waar heel veel culturele spelers voor staan: hoe hun praktijken en processen te delen met een brede vertegenwoordiging van de maatschappij. En dit op een wederkerige manier.


Je sprak al over betekenis die ontstaat vanuit de erva­ring van de deelnemer, de verhouding tot het publiek, de kwestie van het collectieve auteurschap,… En wat met de objecten en assemblages? In hoeverre gaat het project over de dingen die verzameld, gemaakt en tentoongesteld worden?


De dingen leveren een concrete aanleiding om te beginnen werken. De assemblages zijn tijdelijke documenten in een proces. Het is bijna ironisch om een participatief project te starten vanuit het gegeven van de readymade. De alledaagse objecten die mensen binnen­brengen zijn tenslotte readymades. Voor veel mensen is het urinoir - nu recent toegeschreven aan de dadaïste Elsa von Freytag-Loringhoven - of het fietswiel van Marcel Duchamp bijvoor­beeld nog steeds een brug te ver. In ieder geval heeft de introductie van de readymade in de kunstwereld wel mogelijk gemaakt dat in de 20ste eeuw in het discours de aandacht weg evolueerde van de voorstelling en van een soort allegorische inhoud van het kunstwerk en dat die kwam te liggen op het object zelf: materialiteit, context, sociale impact, institutionele kritiek, … De Collectieve Collectie is zich erg bewust van deze evolutie en wil – in het verlengde daarvan – de strategieën centraal zetten die ontwikkeld worden om met de objecten aan de slag te gaan. Eerder dan de objecten zelf. Dat neemt niet weg dat sommige van de dingen die ontstaan erg mooi zijn. Die spaar ik voorlopig op voor de tentoonstelling, weliswaar met het idee dat ze daarna terug als grondstoffen in de gebruiks­collectie terechtkomen.


Door zo hard zelf een alternatieve vorm te willen formu­leren die van onderuit gedragen wordt lijkt de Collectieve Collectie aan te sluiten bij vele praktijken van Do It Yourself en actief burgerschap die je vandaag overal ziet opduiken. In hoeverre is dit zo?


Voor mij is de Collectieve Collectie echt een fabuleus laboratorium, een analoog fablab. Ik laat samen met deelnemers – in een hybride werkplek – een collec­tieve praktijk groeien waarin wederzijdse beïnvloeding van talen, stijlen en technieken plaatsvindt. Deze manier van werken is onderdeel van een sociale revolutie. Dit soort nieuwe praktijken gaan uit van een solidariteitsmodel in plaats van een verdienmodel, van circulair denken in plaats van lineair denken, van inclusiviteit in plaats van exclusiviteit, … Natuurlijk zet ik in mijn praktijk ook drempels en machtsstructuren uit. Ik probeer me daarvan meer en meer bewust te worden. Ik heb anderzijds ook gemerkt dat het vaak belangrijk is mijn rol van kunstenaar en coördinator duidelijk op te nemen en zo het project richting te geven.


Je wil drempels verlagen. Maar hoe doe je dat?


Ja, lagere drempels zijn belangrijk, maar deze zijn slechts een middel om tot nieuwe en duurzame denkkaders te komen. Elk participatief project stelt fundamentele vragen over kunst en cultuur zelf als vorm van gedeelde ruimte. Onvermijdelijk komt de vraag bij zo’n project: ‘Wat zijn we hier eigenlijk aan het maken samen?’ Dan wordt het interessant! Al doende komen we samen tot formuleringen. Het is die onderhandeling over zin en betekenis die de kern van participatieve samenwerkingen vormt. Daardoor ben ik steeds op zoek naar alternatieve perspectieven om in projecten te kunnen inzetten. Zo kwam ik tijdens de Collectieve Collectie het perspectief van hedendaags sieraad tegen. Het is voor veel mensen toegankelijker en minder zwaar beladen dan kunstwerk. Als ik namelijk mensen vraag iets te maken met de objecten van de Collectieve Collectie, ont­staan er vaak narratieve of figuratieve dingen; een robot, een luchtballon, een dier, … Mensen zoeken bij het assem­bleren die objecten die hen kunnen ondersteunen in het beeld dat ze nastreven. Dat is prima, maar ik denk dat het zinvol is anders te kijken.

Hoe wil je dan dat we kijken?


‘Meneer, heb je nog zo’n wiel voor mij, voor de robot die ik aan het maken ben?’, vroeg een jongen op een Bonte Zondag. Ik begrijp deze vraag heel goed en ook het enthousiasme waaruit ze voortkomt, maar anderzijds klopt het voor mij niet om de dingen per sé in ons eigen narratief te willen dwingen. Ik vraag me namelijk af of de objecten zelf ons kunnen aanspreken; hun kleur, vorm, materialiteit, … los van hun functie of van het verhaal dat we met hen associëren. Daarom heb ik die jongen toen geantwoord: ‘Het is hier geen winkel!’ Ik heb hem voorgesteld een dialoog aan te gaan met de dingen die hij tegenkwam en vandaaruit een creatie te laten groeien. Auteur Jeroen Peeters noemt dit vormen van aanspreking. Kunnen we een gevoeligheid opbrengen voor wat de dingen zelf ons komen zeggen? Of voor waar het proces van interactie ons naartoe leidt? Een broekhanger bijvoorbeeld kan hangen, maar je kan er ook iets plats tussen klemmen. Een paar keer tijdens workshops zijn door objecten te verbinden vanuit de functies en moge­lijkheden van hun eigen vorm – zoals het hangen of het klemmen van de broekhanger –, lange slierten ontstaan waarbij talloze dingen als het ware actief in elkaar haken. Echt tof!


Hoe kan je deelnemers toegankelijk maken voor dit soort poëtisch en ervaringsgericht perspectief?


Het punt dat ik wilde maken is dat het per­s­pectief van het hedendaags sieraad me hierbij geholpen heeft. Gaandeweg ben ik routines beginnen ontwikkelen met deelnemers waarbij ik hen vraag een amulet, een slinger of iets voor op het lichaam te maken. Zo’n vraag geeft gelijk een menselijke maat aan hun creatie. Door bovendien op een andere manier met de functie of het statuut van de eigen creatie om te gaan ontstaat er ook een andere esthetische blik. Die kan abstracter zijn. Doordat iets een halshanger wordt bijvoorbeeld moet het plots niets meer voorstellen en kan er op een abstractere manier gewerkt worden. Dan kunnen deelnemers de materialen, de kleuren, de vormen of hun gevoel op een autonomere manier laten spreken.


Zijn er – naast de aspecten functie, lichamelijke band en maatvoering – nog meer vlakken waarop het hedendaags sieraad kan inspireren?


De basistechnieken van sieraad komen grotendeels overeen met de mechanische verbindingen uit de Collectieve Collectie: knopen, vlechten, klemmen, gieten, spannen, rijgen,… Dat geldt ook voor de manieren van tonen. Het feit bijvoorbeeld dat ieder gebruik van een sieraad wederkerig is; het sieraad toont evenzeer het lichaam van de drager als omgekeerd. Deze lijfelijke, performatieve band spiegelt voor mij de betrokkenheid die er in de Collectieve Collectie vaak ontstaat tussen maker en werk. Doordat ze trots zijn op hun creatie gaan de deelnemers zelf bijvoorbeeld schijnen. En ten slotte zijn er een aantal noties rond waarderen die van oudsher bij sieraad horen. Die noties – zoals emotionele en/of economische waarde, (her)gebruik, verhaal, sociale functie, … – sluiten aan bij gelijkaardige aspecten van het alledaagse zwerfgoed van de Collectieve Collectie. Heel inspirerend!


Ten slotte nog iets over het geheel waar de Collectieve Collectie onderdeel van is. Waar komt het project vandaan?


In mijn praktijk ontwikkel ik sinds 2010 meer en meer wat dramaturg Séba Henderickx praktijkprojecten noemt. Dit zijn lange artistieke onderzoekstrajecten met verschillende verschijningsvormen: boeken, workshops, tentoonstellingen, participaties, co-creaties en partner­schappen, … De Collectieve Collectie is sinds 2015 gegroeid vanuit End tot End, een formule ontwikkeld door het onderzoekscollectief Performing Objects (Enough Room for Space, Brussel) bij De Kringwinkel Antwerpen rond het thema protocol. Met deze formule hebben we in 2016 in Fei Contemporary Art Centre in Shanghai als collectief deelgenomen aan een tentoonstelling en later werden we uitgenodigd door curator Isabelle De Baets in de tentoonstelling Private Tag in het Atlantic Wall Museum in Raversyde. Daar zijn in samenwerking met vormgever Lauren Grusenmeyer, Sint Lucas Antwerpen en andere leden van het collectief een visueel organigram en een boek ontstaan. Later is vanuit het masterseminarie Dramaturgie van het maakproces met Jeroen Peeters aan KASK School of Arts van HoGent en vanuit een co-labo met Paulo Guerreiro als onderdeel van de Zomeracademie in Destelheide, het verlangen gegroeid de participatieve kwaliteiten van dit protocol verder te verkennen.


En binnenkort dus in het Taxandriamuseum?


Het erfgoedmuseum is de ideale plek voor de vragen die in het project opkomen: ‘Wat is een collectie?’, ‘Wie bepaalt wat er in mag?’, ‘Wie vertelt de verhalen over de objecten?’, … Ik vind de metafoor van de Wunderkammer daarbij zo interessant. De Wunderkammer is de voorloper van het museum. Ze is ontwikkeld om vat te krijgen op een veranderende wereld. Door de ontdekkingsreizen en alle verhalen en objecten die terugkwamen, was de Westerse blik op de wereld namelijk chaotisch en onover­zichtelijk geworden. De ontwikkeling van wetenschap, van taxono­mie (systematische ordening), van het museum en van grote verhalen bracht terug orde. Vandaag staan we op­nieuw op een moment waarop de wereld chaotisch is; politiek en maatschappelijk is er ontzettend veel aan de hand. 


Hoe kunnen musea best inspelen op die veranderende maatschappelijke processen?


Volgens auteur Philipp Blom zijn onze grootste uitdagingen de klimaatcrisis, migratiestromen en de vervreemding die zal ontstaan door de automatisering van arbeid. Kunstprojecten en ook musea kunnen praktij­ken ontwikkelen om waarlijk hedendaagse ervaringen, verhalen en betekenissen te maken. Dat gebeurt best in overleg met het publiek. Veel erfgoedmusea zetten stappen in deze richting. Ze gaan op zoek naar andere perspectieven om hun collectie toegankelijk te maken. Ze maken hiervoor gebruik van allerhande participatieve en transhistorische strategieën. Artistieke praktijken zoals collage, assemblage en montage kunnen hierbij inspiratie bieden.


Dank je voor dit interview!


Weet je, de dingen zijn niet gewoon zoals ze zijn. In tegendeel, achter alle verhalen die verteld worden, evenals achter de objecten die door mensen gemaakt en gekocht worden, zit er steeds een bedoeling van iemand. Dank u voor uw tijd.

Zelfinterview door Kristof Van Gestel. Januari 2020